Met dit stukje poëzie beschrijft Frank van Rijn zijn voorliefde voor lekker warm zomerweer, als hij in Roemenië genietend over een asfaltweg rijdt, die door de zon tot klevige, zwarte kauwgom is gebrand. In Griekenland trapt hij zijn fiets over de Peloponnesos en komt in Sparta plotseling tot de ontdekking dat hij er de enige Spartaan is. Als hij langs een café rijdt, wordt hij door de plaatselijke bevolking nagekeken met grote verwondering en een zweem van medelijden: 'Wat doet die sukkel in deze hitte op een fiets als er auto's zijn en cafés met koud bier?' Ook hier geniet hij, maar in de verlaten woestijn van Death Valley in de VS breekt er bij 52° C een bidon, waardoor zijn drinkwater sissend in het gruis en tussen de keien verdwijnt. Dan wordt het even minder genieten van die koperen vriend hoog boven hem..., maar hij ontspringt de dans.
Het Atlasgebergte brengt hem weer grote vreugde, vooral wanneer hij met Mohammed en Abdelhadi naar Amesker loopt, hoewel de thee hem op een gegeven moment naar het hoofd dreigt te stijgen. Ook dit avontuur heeft een happy end.
Maar dan, na vele omzwervingen, komt de auteur op de Boliviaanse hoogvlakte en bezoekt daar in Tiahuanaco de Poort van de Maan. En wat er dan gebeurt...
De Poort van de Maan is een bundel reisverhalen, waarvan de meeste eerder in diverse bladen zijn gepubliceerd. Van Rijn heeft ze echter omgewerkt tot een boek door er veel passages uit te schrappen en er nog meer nieuwe aan toe te voegen.